EJEA 21-061
ECLI:NL:GHDHA:2021:638
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak20-04-2021
Datum publicatie20-04-2021
Zaaknummer200.290.101/01
Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor de ontwikkeling, levering en dienstverlening van een bouwblok audio voor audiosystemen en toepassingen in verkeerscentrales ten behoeve van gespreksafhandelingen voor de bediening van tunnels, bruggen, sluizen, keringen en andere objecten,
Er zijn drie inschrijvers op de aanbesteding, waaronder [appellante] en [geïntimeerde 2].
[appellante] heeft een kort geding aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Dit is het hoger beroep van die zaak.
Het hof zegt o.a.:
Vervaltermijn gelijk aan opschortende termijn
“In het Beschrijvend Document is opgenomen dat een belanghebbende uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening bij de civiele rechter dient te vragen. Deze termijn is onmiskenbaar geënt op het bepaalde in artikel 2.127 Aw. Vervolgens is opgenomen dat “deze” termijn tevens een vervaltermijn is. Het hof is van oordeel dat uit deze tekst van het Beschrijvend Document moet worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Dat volgt niet alleen uit het gebruik van de bewoordingen “deze termijn”, maar ook uit het gebruik van het woord “tevens” waaruit eveneens een gelijkschakeling van beide termijnen is af te leiden.”
“Het feit dat een vervaltermijn een ander karakter heeft dan de opschortende termijn doet aan het bovenstaande niet af omdat dat andere karakter niet in de weg staat aan de door Rijkswaterstaat gekozen gelijkschakeling van de lengte van de termijnen en omdat uit de tekst van de bepaling enig onderscheid ten aanzien van de lengte van de termijnen niet is af te leiden.”
“Een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver mocht er daarom vanuit gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn.”
Geen doelmatige en effectieve rechtsbescherming
“Rijkswaterstaat heeft weliswaar de uitkomst van het kort geding in eerste aanleg afgewacht, maar de voorzieningenrechter heeft, door Rijkswaterstaat te volgen in zijn betoog dat de vervaltermijn korter is dan de opschortende termijn, aan die opschortende termijn de effectieve werking ontnomen. Daardoor is voor [appellante] de weg naar een daadwerkelijke toetsing van haar bezwaren afgesneden. Dat is gerechtvaardigd in een situatie waarin die bezwaren te laat naar voren zijn gebracht, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Het gaat hier om een situatie waarin de afgewezen inschrijver zijn bezwaren wel tijdig aan de voorzieningenrechter heeft voorgelegd, maar de voorzieningenrechter aan het toetsen van die bezwaren en de vordering tot het treffen van voorlopige maatregelen, niet is toegekomen. Van een doelmatige en effectieve rechtsbescherming voor de afgewezen inschrijver is dus geen sprake geweest.”
Opnieuw beoordelen
“Rijkswaterstaat dient de inschrijving van [appellante] alsnog nader te beoordelen en te bezien of [appellante] alsnog voor gunning in aanmerking komt. Dat impliceert dat Rijkswaterstaat zo nodig een nieuwe gunningsbeslissing zal moeten nemen. Het feit dat de aanbestedingsprocedure met de gunning tot een einde is gekomen doet daaraan niet af, omdat de overeenkomst is gesloten voordat in kort geding inhoudelijk op de bezwaren van [appellante] is beslist.”
“Het hof is van oordeel dat niet van Rijkswaterstaat kan worden gevergd dat de uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst totdat in de bodemprocedure kracht van gewijsde is beslist op de vordering tot vernietiging. Binnen het systeem van de Aanbestedingswet is er immers nadrukkelijk voor gekozen om aan een bodemprocedure geen schorsende werking toe te kennen. Door de beslissing in dit arrest zal Rijkswaterstaat echter een nieuwe beslissing moeten nemen over de vraag aan wie de overeenkomst wordt gegund. Het hof zal bepalen dat de uitvoering van de overeenkomst met [geïntimeerde 2] geschorst moet worden totdat bij de nieuwe gunningsbeslissing de opschortingstermijn ongebruikt zal zijn verstreken of de voorzieningenrechter een beslissing over een tijdig ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft genomen.”
Het hof vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021.
Noot redactie VdLC: Spanning en sensatie, wat een onverwachte ontknoping! Het lijkt wel een detective van Agatha Christie. In een kort geding van 1 februari 2021 won Rijkswaterstaat een rechtszaak over de aanbesteding van audiosystemen, omdat de klagende partij volgens de rechter te laat was. Dat had te maken met het feit, dat volgens de voorzieningenrechter, de vervaltermijn eerder eindigde dan de opschortende termijn. Dat was in lijn met eerdere jurisprudentie van de rechtbank Den Haag. Nu zegt het hof echter dat een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver er vanuit mocht gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn. Rijkswaterstaat moet de uitvoering van de overeenkomst schorsen totdat bij een nieuwe gunningsbeslissing de opschortingstermijn ongebruikt zal zijn verstreken of de voorzieningenrechter een beslissing tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft genomen. Zeer opmerkelijk is dat het hof het Xafax-arrest opzij schuift. Dat houdt in dat een gunningsbeslissing alleen nog aanvechtbaar is op basis van artikel 4.15. Maar wat had Rijkswaterstaat dan moeten doen? Niet gunnen en maar blijven wachten, omdat er altijd nog een kans is dat een partij alsnog gelijk krijgt? Bizar, dit.
Trefwoorden: vervaltermijn, opschortende termijn, xafax-arrest, bodemprocedure, opschorten uitvoering,