EJEA 21-050
ECLI:NL:RBDHA:2021:2702
Instantie: Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak: 23-02-2021
Datum publicatie: 29-03-2021
Zaaknummer: C/09/602727 / KG ZA 20-1101
De Gemeente heeft een Europese openbare aanbesteding gehouden voor het sluiten van een raamovereenkomst asfaltwerken en bijbehorende werkzaamheden. [de B.V] is uitgesloten van de aanbesteding, vanwege het ontbreken van een certificaat waaruit blijkt dat [de B.V.] of [de Onderaannemer] is gekwalificeerd als een door HTM erkende aannemer volgens de erkenningsregeling van HTM.
[de B.V] stelt dat uit de aanbestedingsstukken niet volgt dat [de B.V.] bij inschrijving een certificaat had moeten overleggen. Daarnaast is volgens [de B.V.] de uitleg die de Gemeente geeft aan geschiktheidseis 4.4.2.3 niet in lijn met de Aanbestedingswet.
Het meest verstrekkende bezwaar van [de B.V.] tegen intrekking van de gunningsbeslissing en haar ongeldigverklaring houdt in dat zij op grond van het gelijkheidsbeginsel en het transparantiebeginsel eis 4.4.2.3 mocht uitleggen op de manier waarop zij dat heeft gedaan. Zij hoefde bij deze uitleg geen rekening te houden met de latere – volgens [de B.V.] – afwijkende uitleg en het later aanvullend gevraagde bewijsmiddel van de Gemeente. Voor die latere uitleg ontbreekt een feitelijke grondslag en deze is in strijd met het toepasselijke wettelijke kader, aldus [de B.V.].
Het oordeel van de rechter
“De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aanbestedingsstukken duidelijk blijkt dat inschrijvers – om te kunnen voldoen aan geschiktheidseis 4.4.2.3 bij het uitvoeren van de referentieopdracht waarmee kan worden aangetoond dat aan die geschiktheidseis wordt voldaan – moesten voldoen aan de HTM Erkenningsregeling.”
“Vorenstaande neemt niet weg dat [de B.V.] naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht stelt dat de door de Gemeente op deze wijze gestelde geschiktheidseis in strijd is met de aanbestedingsrechtelijke beginselen.”
“Door de inrichting van de aanbesteding en het vereiste, zowel voor de geschiktheidseis als voor de uitvoeringseis, dat een inschrijver is toegelaten tot de HTM erkenningsregeling, wordt de mededinging feitelijk beperkt tot een zeer kleine groep inschrijvers. Dat de aard van de werkzaamheden dat noodzakelijk maakt, is niet gebleken. Bovendien kan de Gemeente – als aanbestedende dienst – niet worden aangesproken op correcte hantering van de erkenningsregeling, die immers aan HTM is voorbehouden. Dit alles levert zodanig ernstige strijd op met het doel van het aanbestedingsrecht om zoveel mogelijk mededinging te creëren en met de beginselen van non-discriminatie, gelijke behandeling, transparantie en proportionaliteit, dat de aanbesteding op de wijze waarop deze is opgezet geen doorgang kan vinden.”
“De Gemeente en BAM hebben tegen de bezwaren van [de B.V.] tegen de HTM-erkenningsregeling – met een beroep op het Grossmann-arrest (HvJEG 12 februari 2004, C-230/02) nog ingebracht dat [de B.V.] het recht om hierover te klagen heeft verwerkt. Dit beroep slaagt, gelet op de stand van de huidige jurisprudentie, niet. Er is sprake van een serieuze en niet gerechtvaardigde beperking van het aantal gegadigden in strijd met wezenlijke uitgangspunten van het aanbestedingsrecht. Dat is tegenover alle (potentiële) gegadigden onrechtmatig en moet dan ook hersteld worden. Bovendien heeft [de B.V.] wel degelijk eerder en tijdig geklaagd over de proportionaliteit van geschiktheidseis 4.4.2.3.”
De voorzieningenrechter beveelt de Gemeente de ten gunste van BAM genomen gunningsbeslissing binnen 48 uur na dit vonnis in te trekken.
Branche: bouw
Trefwoorden: Erkenningsregeling, Geschiktheidseis, Aanbestedingsrechtelijke beginselen, Grossman-verweer
noot redactie VDLC:
De Gemeente Den Haag heeft een aanbesteding gehouden voor asfaltwerken. De mededinging wordt door het gebruik van een erkenningsregeling van de HTM beperkt tot een zeer kleine groep inschrijvers en de aard van de werkzaamheden maakt dit niet noodzakelijk. De gunningsbeslissing moet daarom worden ingetrokken. Zeer opmerkelijk is wat de rechter zegt over het Grossmann-verweer: ‘De Gemeente en BAM hebben tegen de bezwaren van [de B.V.] tegen de HTM-erkenningsregeling – met een beroep op het Grossmann-arrest (HvJEG 12 februari 2004, C-230/02) nog ingebracht dat [de B.V.] het recht om hierover te klagen heeft verwerkt. Dit beroep slaagt, gelet op de stand van de huidige jurisprudentie, niet. Er is sprake van een serieuze en niet gerechtvaardigde beperking van het aantal gegadigden in strijd met wezenlijke uitgangspunten van het aanbestedingsrecht. Dat is tegenover alle (potentiële) gegadigden onrechtmatig en moet dan ook hersteld worden.’
Anders gezegd, als het echt heel erg is, gaat Grossmann niet op.
Ik wil mezelf niet op de borst kloppen maar dit schreef ik in een column in 2019 hierover: “Zal ik eens een klein voorzetje doen? Hoewel er pas na de voorgenomen gunning een kort geding aanhangig is gemaakt, zou de rechter in zijn uitspraak het volgende kunnen zeggen: “Ondanks het feit dat eiseres niet eerder geklaagd heeft over gebreken in de aanbestedingsprocedure, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie, dat de onderliggende aanbesteding op zoveel punten in strijd is met de in de Aanbestedingswet opgenomen beginselen van transparantie, non-discriminatie en objectiviteit, dat er met deze aanbesteding geen sprake kan zijn van het creëren van maatschappelijke waarde en dat deze aanbesteding in deze vorm daarom niet kan leiden tot een rechtmatige gunning.”