Opschortende termijn (in dit geval) gelijk aan vervaltermijn

EJEA 21-061

ECLI:NL:GHDHA:2021:638

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak20-04-2021

Datum publicatie20-04-2021

Zaaknummer200.290.101/01

Rijkswaterstaat heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor de ontwikkeling, levering en dienstverlening van een bouwblok audio voor audiosystemen en toepassingen in verkeerscentrales ten behoeve van gespreksafhandelingen voor de bediening van tunnels, bruggen, sluizen, keringen en andere objecten,

Er zijn drie inschrijvers op de aanbesteding, waaronder [appellante] en [geïntimeerde 2].

[appellante] heeft een kort geding aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter heeft [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Dit is het hoger beroep van die zaak.

Het hof zegt o.a.:

Vervaltermijn gelijk aan opschortende termijn

“In het Beschrijvend Document is opgenomen dat een belanghebbende uiterlijk 20 kalenderdagen na elektronische verzending van de gunningsbeslissing een voorlopige voorziening bij de civiele rechter dient te vragen. Deze termijn is onmiskenbaar geënt op het bepaalde in artikel 2.127 Aw. Vervolgens is opgenomen dat “deze” termijn tevens een vervaltermijn is. Het hof is van oordeel dat uit deze tekst van het Beschrijvend Document moet worden afgeleid dat de lengte van de vervaltermijn volledig is gekoppeld aan de lengte van de opschortende termijn. Dat volgt niet alleen uit het gebruik van de bewoordingen “deze termijn”, maar ook uit het gebruik van het woord “tevens” waaruit eveneens een gelijkschakeling van beide termijnen is af te leiden.”

“Het feit dat een vervaltermijn een ander karakter heeft dan de opschortende termijn doet aan het bovenstaande niet af omdat dat andere karakter niet in de weg staat aan de door Rijkswaterstaat gekozen gelijkschakeling van de lengte van de termijnen en omdat uit de tekst van de bepaling enig onderscheid ten aanzien van de lengte van de termijnen niet is af te leiden.”

“Een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver mocht er daarom vanuit gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn.”

Geen doelmatige en effectieve rechtsbescherming

“Rijkswaterstaat heeft weliswaar de uitkomst van het kort geding in eerste aanleg afgewacht, maar de voorzieningenrechter heeft, door Rijkswaterstaat te volgen in zijn betoog dat de vervaltermijn korter is dan de opschortende termijn, aan die opschortende termijn de effectieve werking ontnomen. Daardoor is voor [appellante] de weg naar een daadwerkelijke toetsing van haar bezwaren afgesneden. Dat is gerechtvaardigd in een situatie waarin die bezwaren te laat naar voren zijn gebracht, maar daarvan is in dit geval geen sprake. Het gaat hier om een situatie waarin de afgewezen inschrijver zijn bezwaren wel tijdig aan de voorzieningenrechter heeft voorgelegd, maar de voorzieningenrechter aan het toetsen van die bezwaren en de vordering tot het treffen van voorlopige maatregelen, niet is toegekomen. Van een doelmatige en effectieve rechtsbescherming voor de afgewezen inschrijver is dus geen sprake geweest.”

Opnieuw beoordelen

“Rijkswaterstaat dient de inschrijving van [appellante] alsnog nader te beoordelen en te bezien of [appellante] alsnog voor gunning in aanmerking komt. Dat impliceert dat Rijkswaterstaat zo nodig een nieuwe gunningsbeslissing zal moeten nemen. Het feit dat de aanbestedingsprocedure met de gunning tot een einde is gekomen doet daaraan niet af, omdat de overeenkomst is gesloten voordat in kort geding inhoudelijk op de bezwaren van [appellante] is beslist.”

“Het hof is van oordeel dat niet van Rijkswaterstaat kan worden gevergd dat de uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst totdat in de bodemprocedure kracht van gewijsde is beslist op de vordering tot vernietiging. Binnen het systeem van de Aanbestedingswet is er immers nadrukkelijk voor gekozen om aan een bodemprocedure geen schorsende werking toe te kennen. Door de beslissing in dit arrest zal Rijkswaterstaat echter een nieuwe beslissing moeten nemen over de vraag aan wie de overeenkomst wordt gegund. Het hof zal bepalen dat de uitvoering van de overeenkomst met [geïntimeerde 2] geschorst moet worden totdat bij de nieuwe gunningsbeslissing de opschortingstermijn ongebruikt zal zijn verstreken of de voorzieningenrechter een beslissing over een tijdig ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft genomen.”

Het hof vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 februari 2021.

Noot redactie VdLC: Spanning en sensatie, wat een onverwachte ontknoping! Het lijkt wel een detective van Agatha Christie. In een kort geding van 1 februari 2021 won Rijkswaterstaat een rechtszaak over de aanbesteding van audiosystemen, omdat de klagende partij volgens de rechter te laat was. Dat had te maken met het feit, dat volgens de voorzieningenrechter, de vervaltermijn eerder eindigde dan de opschortende termijn. Dat was in lijn met eerdere jurisprudentie van de rechtbank Den Haag. Nu zegt het hof echter dat een normaal oplettende en redelijk geïnformeerde inschrijver er vanuit mocht gaan dat de vervaltermijn qua lengte volledig gelijk zou zijn aan de opschortende termijn. Rijkswaterstaat moet de uitvoering van de overeenkomst schorsen totdat bij een nieuwe gunningsbeslissing de opschortingstermijn ongebruikt zal zijn verstreken of de voorzieningenrechter een beslissing tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft genomen. Zeer opmerkelijk is dat het hof het Xafax-arrest opzij schuift. Dat houdt in dat een gunningsbeslissing alleen nog aanvechtbaar is op basis van artikel 4.15. Maar wat had Rijkswaterstaat dan moeten doen? Niet gunnen en maar blijven wachten, omdat er altijd nog een kans is dat een partij alsnog gelijk krijgt? Bizar, dit.

Trefwoorden: vervaltermijn, opschortende termijn, xafax-arrest, bodemprocedure, opschorten uitvoering,

Gunningsbeslissing aangevuld of toegelicht?

EJEA 21-060

ECLI:NL:RBAMS:2021:1688

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak26-01-2021

Datum publicatie16-04-2021

Zaaknummer C/13/693658 / KG ZA 20-1071

Op 3 september 2020 heeft de Gemeente Amstelveen een Europese openbare aanbesteding aangekondigd voor levering en onderhoud van elektrische bedrijfsvoertuigen. De aanbesteding bestaat uit twee percelen. De geraamde waarde van de opdracht is per perceel € 900.000,- (excl. BTW). [eiseres] en [tussenkomende partij] hebben (naast twee andere ondernemingen) tijdig ingeschreven op Perceel 1.

Op 9 november 2020 heeft de Gemeente aan [eiseres] meegedeeld dat zij met haar inschrijving niet de beste prijs-kwaliteitverhouding heeft ingediend en dat zij als tweede is geëindigd. In de beslissing staat verder dat [tussenkomende partij] de winnende inschrijver is gebleken.

[eiseres] vordert de Gemeente te gebieden om de inschrijving van [tussenkomende partij] ongeldig te verklaren en de opdracht aan [eiseres] te gunnen.

[eiseres] stelt dat uit de aanbestedingsstukken volgt dat de inschrijver de elektrische bedrijfvoertuigen dient te leveren en preventief onderhoud dient te verzorgen. Vast staat dat [tussenkomende partij] niet in Combinatie heeft ingeschreven en pretendeert dat zij zelfstandig elektrische voertuigen van het merk Nissan zal leveren. Echter [tussenkomende partij] is geen Nissan-dealer en kan geen nieuwe Nissan bedrijfsvoertuigen leveren. Zij kan dus niet zelfstandig voldoen aan de gestelde vereisten.

Het oordeel van de rechter:

Ongeldige inschrijving van [eiseres]

“De Gemeente stelt dat de inschrijving van [eiseres] ongeldig is, omdat zij in strijd met paragraaf 2.5 van de Offerteaanvraag de door haar bij de inschrijving ingediende standaardformulieren (het UEA en de onder 2.19 vermelde verklaringen) niet door een rechtsgeldig bevoegd persoon heeft laten ondertekenen. Deze formulieren zijn namelijk ondertekend door [naam] die blijkens het bij de inschrijving overgelegde Uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel van 25 november 2019 slechts een niet nader omschreven beperkte volmacht had. [eiseres] heeft voorts verzuimd bij de inschrijving deze volmacht te verstrekken. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] een aanbieding heeft gedaan waaraan ze kan worden gehouden en is in feite sprake van een voorwaardelijke inschrijving. Aldus de Gemeente. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van de Gemeente dat uit het overgelegde Uittreksel niet kan worden afgeleid dat [naam] rechtsgeldig bevoegd was als ondertekenaar. Hij had immers een beperkte volmacht.”

Ongeldige inschrijving van [tussenkomende partij]

“[tussenkomende partij] stelt dat zij nieuwe electrische bedrijfswagens van het merk Nissan die voldoen aan de eisen, wensen en voorwaarden aan de Gemeente kan leveren en dat zij geen andere onderneming nodig heeft om aan de kwaliteitscriteria te voldoen. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter hiervan uit. In de aanbestedingsstukken zijn immers verder geen eisen gesteld aan de hoedanigheid van de inschrijver (bijvoorbeeld dat de inschrijver een dealer van een automerk moet zijn). [tussenkomende partij] stelt dat zij de nieuwe voertuigen gaat betrekken van een zustervennootschap in het concern Autogroep Ursem [tussenkomende partij] , die Nissan-dealer is. Er is geen bepaling in de aanbestedingsstukken die zich hiertegen verzet. Volgens de verklaring van Vriend ter zitting kan [tussenkomende partij] direct aan de Gemeente leveren.”

Toelichten of aanvullen van de gunningsbeslissing

“Gelet hierop kan worden geconcludeerd er geen nieuwe aandachtspunten zijn opgeworpen, behalve punt 8 bij subgunningscriterium KC-1a. Dat betreft echter het geven van weinig eigen input, wat in het algemeen het grootste bezwaar van de Gemeente tegen de inschrijving van [eiseres] lijkt te zijn (zie hierna vanaf 4.16). De aandachtspunten zijn dus in de tweede beslissing van 22 december 2020 in wezen hetzelfde gebleven en slechts op detailniveau gewijzigd. Gelet hierop en de omstandigheid dat de nadere toelichting op al deze onderdelen dus in het verlengde ligt van de redenen die in de voorlopige gunningsbeslissing van 9 november 2020 zijn gegeven, maakt dat sprake is van een nadere toelichting van de gunningsbeslissing en geen aanvulling, zodat die in dit kort geding kan worden gewogen.

Hoewel door de hiervoor beschreven uitgebreidere toelichting de vraag rijst of geen sprake is geweest van een nieuwe beoordeling door de Gemeente, moet vooralsnog ervan uit worden gegaan dat daar geen sprake van is geweest. Op de zitting heeft de Gemeente immers uitdrukkelijk betwist dat opnieuw is beoordeeld en dat slechts sprake is van het herformuleren en nader toelichten van de argumenten van de beoordelingscommissie.”

Noot redactie VdLC: De Gemeente Amstelveen heeft een Europese openbare aanbesteding gepubliceerd voor levering en onderhoud van elektrische bedrijfsvoertuigen. In een rechtszaak over deze aanbesteding komt aan aantal interessante zaken aan de orde: Is het UEA wel rechtsgeldig ondertekend? Kan de winnende inschrijver wel voldoen aan de technische eis dat er nieuwe elektrische bedrijfswagens van het merk Nissan geleverd moeten worden? En is de gunningsbeslissing aangevuld (mag niet) of toegelicht (mag wel)?

Trefwoorden: ondertekening niet rechtsgeldig, voldoen aan de eisen, aanvullen of toelichten gunningsbeslissing, motiveringsplicht

Branche voertuigen

Wethouder gebeld, toch niet uitgesloten

EJEA 21-059

ECLI:NL:RBROT:2021:3206

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak18-02-2021

Datum publicatie13-04-2021

ZaaknummerC/10/610483 / KG ZA 20-1187

De gemeenten Gorinchem, Vijfheerenlanden en Molenlanden hebben op 23 september 2020 een Europese openbare aanbestedingsprocedure aangekondigd voor formele educatietrajecten voor volwasseneneducatie (WEB), inburgering en zelfredzaamheid.

[naam eiseres] en IVIO hebben beide tijdig ingeschreven op de deze aanbesteding. Zij zijn de enige inschrijvers.

Op 2 december 2020 schrijven de gemeenten aan [naam eiseres] :De gemeenten delen u mee niet nader op uw inschrijving in te gaan. Uw inschrijving scoorde minder punten dan de winnende inschrijving van IVIO-lntegratie B.V. gevestigd te Almere.

Het oordeel van de rechter:

Voldoen aan keurmerk

“In paragraaf 4.3 van het aanbestedingsdocument zijn geschiktheidseisen vermeld aan de hand waarvan moet blijken of een inschrijver geschikt is om de opdracht uit te voeren. In paragraaf 4.3.3. is vervolgens voorgeschreven dat de inschrijvers in bezit dienen te zijn van het keurmerk Blik op Werk. In het aanbestedingsdocument is onder ‘definities’ bij ‘B1 route’ vermeld ‘De inburgeringscursus moet voldoen aan het Blik op Werk-keurmerk’ en bij ‘Blik op Werk’ ‘Gemeenten zijn verplicht inburgeringscursussen in te kopen bij aanbieders die beschikken over het Keurkmerk Inburgeren van Blik op Werk’.”

“Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, brengt mee dat van een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver verwacht mocht worden dat hij begreep dat de in paragraaf 4.3.3. vermelde geschiktheidseis dat de inschrijver moet beschikken over het keurmerk ‘Blik op Werk’ (mede) ziet op het Keurmerk Inburgeren van Blik op Werk. Het verweer van de gemeenten dat het Keurmerk Inburgeren slechts een uitvoeringseis is, treft dus geen doel.”

Overtreding contactverbod

“[naam 1] van [naam eiseres] heeft ter zitting toegelicht dat zij beide wethouders goed kende en dat zij hen uit frustratie heeft geprobeerd te bellen om haar te teleurstelling te uiten over de uitkomst van de aanbestedingsprocedure. Omdat [naam eiseres] de zittende aanbieder was, wilde zij verder weten wat de consequenties zouden zijn voor de verdere samenwerking in de regio. Het contact was gericht op de toekomst. Zij wilde aangegeven dat er in andere gemeenten wordt gewerkt met subsidieregelingen in plaats van met aanbestedingen. Het contact was er niet op gericht op de opdracht alsnog binnen te halen, aldus [naam 1] .”

“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had van een ervaren inschrijver als [naam eiseres] verwacht mogen worden dat zij haar teleurstelling voor de voorlopige gunningsbeslissing en haar ideeën voor de toekomst overeenkomstig het communicatievoorschrift zou uiten (zeker nu er een paar dagen later een gesprek met de gemeenten gepland stond) of dat zij pas na definitieve gunning contact zou opnemen met de betreffende wethouders. Ook na bekendmaking van de voorlopige gunningsbeslissing kan de mededinging immers – al dan niet ongewenst of onbewust – worden beïnvloed. De voorzieningenrechter acht de uitsluiting van [naam eiseres] in dit geval echter disproportioneel. Vaststaat immers dat de gemeenten in de aanbestedingsstukken niet de sanctie van uitsluiting aan overtreding van het contactverbod hebben verbonden. Bovendien was het contactverbod algemeen geformuleerd. Uit de bewoordingen van het contactverbod is niet af te leiden of slechts sprake was van een administratieve voorwaarde om de communicatie met de gemeenten te kanaliseren of dat het communicatieverbod er – mede – doe dient om oneerlijke concurrentie te voorkomen. De gemeenten hadden [naam eiseres] dus niet mogen uitsluiten wegens de schending van het contactverbod.”

Noot redactie VdLC: Een als tweede geëindigde inschrijver neemt drie dagen voor het evaluatiegesprek contact op met twee wethouders van de betrokken gemeenten. De voorzieningenrechter acht de uitsluiting van die inschrijver in dit geval echter disproportioneel. Hij zegt: “Vaststaat immers dat de gemeenten in de aanbestedingsstukken niet de sanctie van uitsluiting aan overtreding van het contactverbod hebben verbonden.” Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2014:692)

Trefwoorden Contactverbod Keurmerk

 Branche inburgering volwasseneneducatie

Het antwoord op vraag 120

EJEA 21-058

ECLI:NL:GHDHA:2020:2825

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak17-11-2020

Datum publicatie13-04-2021

Zaaknummer200.282.811/01

Rijkswaterstaat heeft in juni 2019 een Europese aanbesteding uitgeschreven voor het onderhoud van de vaargeulen van IJmuiden.

Onder anderen [appellante] en [de VOF] hebben ingeschreven op de aanbesteding. Rijkswaterstaat heeft de inschrijvingen laten beoordelen door een beoordelingscommissie.

Op 1 mei 2020 heeft Rijkswaterstaat aan de inschrijvers bericht dat hij het voornemen had de opdracht te gunnen aan [de VOF]. Op 8 mei 2020 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de eerste voorlopige gunningsbeslissing.

Op 14 mei 2020 heeft Rijkswaterstaat de inschrijvers onder verwijzing naar dat bezwaar bericht dat de beoordeling niet geheel conform de bekendgemaakte systematiek had plaatsgevonden, dat het zijn eerste voorlopige gunningsbeslissing daarom had ingetrokken, en dat nader bericht zou volgen.

Op 17 juni 2020 heeft Rijkswaterstaat de inschrijvers als volgt bericht:

“Ik heb bij een intern onderzoek geconstateerd dat de antwoorden uit de nota van inlichtingen niet kenbaar zijn gemaakt aan de beoordelingscommissie, zodat deze bij de beoordeling van inschrijvingen geen rekening heeft kunnen houden met de gewijzigde beoordelingssystematiek. Daarom kan de voorgenomen gunning aan [[de VOF]] niet in stand blijven. Naar aanleiding van deze constatering heb ik het besluit genomen om een herbeoordeling te laten plaatsvinden op de ingediende Plannen van Aanpak behorend bij het BPKV Criterium Technisch management. Deze herbeoordeling zal gebeuren door een nieuwe beoordelingscommissie bestaande uit deskundige beoordelaars die geen voorkennis hebben van de inschrijvingen.”

[appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is hiertegen ook tijdig opgekomen bij de voorzieningenrechter. Rijkswaterstaat heeft de ingediende plannen van aanpak echter alvast laten herbeoordelen in het licht van Criterium 1 – Technisch management, maar de uitslag van die herbeoordeling gesloten gelaten totdat de voorzieningenrechter zou hebben beslist dat die herbeoordeling rechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen in haar vonnis van 4 augustus 2020 geweigerd.

Bij brief van 20 augustus 2020 heeft Rijkswaterstaat de inschrijvers bericht dat hij opnieuw het voornemen had de opdracht te gunnen aan [de VOF].

[appellante] is ook tegen die tweede beslissing opgekomen bij de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag.

De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen van [appellante] om de volgende redenen geweigerd. Dit is het hoger beroep van die zaak.

Het hof zegt o.a.:

“Partijen verschillen van mening over de uitleg van antwoord 120. Zij zijn alle drie van mening dat uit dat antwoord volgt dat een inschrijving ongeldig moet worden verklaard als daaraan op een kwalitatief criterium een score is toegekend van minder dan een zes. Dat heeft Rijkswaterstaat ook bevestigd bij brief van 17 juni 2020. Rijkswaterstaat en [de VOF] zijn echter van mening dat uit dat antwoord tevens volgt dat een cijfer lager dan een zes alleen aan een inschrijving kan worden toegekend als die inschrijving op dat punt niet voldoet aan de gestelde eisen.”

“De beoordelingscommissie vond namelijk dat dat plan van aanpak op dat punt risicovol was. Aan die score had Rijkswaterstaat vervolgens in het licht van antwoord 120 het automatische gevolg moeten verbinden dat de inschrijving van [de VOF] ongeldig was. Daarom was het niet nodig geweest een tweede beoordelingscommissie aan het werk te zetten, aldus nog steeds [appellante].”

“Het hof volgt [appellante] niet in deze uitleg. Uit de rechtspraak over de eisen waar aanbestedingsstukken aan moeten voldoen volgt dat de maatpersoon voor de uitleg van die stukken de redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijver is. Omdat antwoord 120 begint met de werkwoordsvorm “[Rijkswaterstaat] bevestigt” is evident dat dat antwoord moet worden uitgelegd in het licht van de stelling waarvan vraag 120 bevestiging vraagt, namelijk: “Kan [Rijkswaterstaat] bevestigen dat bij het voldoen aan de minimale eisen er nooit sprake kan zijn van een cijfer <6?”. Door die stelling te bevestigen heeft Rijkswaterstaat niet alleen uitgesproken dat een inschrijving ongeldig moet worden verklaard als daaraan op een subcriterium een score is toegekend van minder dan een zes, maar óók dat dat laatste alleen mogelijk is als die inschrijving op dat subcriterium niet voldoet aan de gestelde eisen.”

“Omdat de eerste beoordelingscommissie in strijd met antwoord 120 een score van vijf heeft toegekend aan het plan van aanpak van [de VOF], kan in het midden blijven of, zoals [appellante] betoogt, antwoord 120 geen verandering van de beoordelingssystematiek heeft opgeleverd, en of de eerste beoordelingscommissie, anders dan Rijkswaterstaat betoogt, wel op de hoogte was van dat antwoord. Ook indien beide stellingen juist zijn, blijft namelijk staan dat die commissie een met antwoord 120 strijdige beoordeling heeft verricht, die niet als basis kon dienen voor de door Rijkswaterstaat te nemen voorlopige gunningsbeslissing.”

Noot redactie VdLC: De antwoorden uit de nota van inlichtingen waren bij een aanbesteding van Rijkswaterstaat niet kenbaar gemaakt aan de beoordelingscommissie, zodat deze bij de beoordeling van inschrijvingen geen rekening heeft kunnen houden met de gewijzigde beoordelingssystematiek.

Rijkswaterstaat heeft de inschrijvingen laten herbeoordelen door een nieuwe beoordelingscommissie bestaande uit deskundige beoordelaars die geen voorkennis hadden van de inschrijvingen. Het hof zegt o.a.: “Anders dan [appellante] betoogt, betekent het feit dat twee verschillende beoordelingscommissies één en dezelfde inschrijving in het licht van één en hetzelfde (nadere) criterium van uiteenlopende waarderingen voorzien, niet dat dat criterium ondeugdelijk is.”

Trefwoorden: herbeoordeling, nota van inlichtingen,

Branche: waterbouw

Referenties voldoen niet aan geschiktheidseisen

EJEA 21-057

ECLI:NL:RBROT:2021:3205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak12-02-2021

Datum publicatie13-04-2021

ZaaknummerC/10/610668 / KG ZA 20-1195

Stichting Albeda heeft op 13 november 2020 een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure gepubliceerd voor een raamovereenkomst voor het onderhoud aan bouwkundige elementen en het uitvoeren van bouwkundige projecten.

Bertens Bouw heeft een aanmelding ingediend. Bij haar aanmelding heeft zij een ingevuld Uniform Europees Aanbestedingsdocument ingediend en een ingevuld ‘Annex 1, invulblad referenties’ met vier referentiebladen.

Op 16 december 2020 heeft Albeda aan Bertens Bouw bericht dat Bertens Bouw niet wordt uitgenodigd voor de gunningsfase.

Op 18 december 2020 heeft een (videobel)gesprek plaatsgevonden tussen Bertens Bouw en Albeda. Bertens Bouw heeft bij brief van 21 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de selectiebeslissing van Albeda van 16 december 2020. Daarin verzoekt/sommeert zij Albeda die beslissing in te trekken en een nieuwe beslissing te nemen waarin wordt bevestigd dat Bertens Bouw bij de eerste vijf inschrijvers is geëindigd en wordt uitgenodigd voor de gunningsfase.

Bertens Bouw stapt naar de rechter en vordert haar twee selectiebeslissingen aan Bertens Bouw van 16 en 29 december 2020 in te trekken.

Het oordeel van de rechter:

Referentie 1 en 3

“Uit referentie 1) kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid welke projecten concreet zijn geclusterd en wat de omvang van ieder project was.”

“In referentie 3) heeft Bertens Bouw wel vermeld dat sprake is van geclusterde projecten op verschillende locaties, maar uit referentie 3) blijkt niet dat aan alle vereisten als vermeld onder 4.10 is voldaan, waaronder een vermelding van de omvang van de geclusterde projecten. Op grond van het voorgaande heeft Albeda in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat referenties 1) en 3) niet voldoen aan alle onderdelen van geschiktheidseis B.”

Referentie 2 en 4

Uit referentie 2) blijkt dat het project van Bertens Bouw bij de Nationale Politie nog loopt. Uit deze referentie blijkt niet wanneer eventuele vastomlijnde deelprojecten concreet zijn uitgevoerd en opgeleverd.

Uit referentie 4) blijkt dat het project van Bertens Bouw bij de Universiteit Utrecht is aangevangen in juli 2020 en thans nog loopt. Ook uit deze referentie blijkt niet wanneer eventuele vastomlijnde deelprojecten concreet zijn uitgevoerd en opgeleverd.

Tegen die achtergrond en gelet op de onder 4.5 weergegeven eisen die voor referenties golden, heeft Albeda in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat Bertens Bouw met de ingediende referentie 2) en 4) niet voldoet aan de geschiktheidseisen als bedoeld in paragraaf 4.6.3. van de selectieleidraad.

Noot redactie VdLC: Stichting Albeda heeft op 13 november 2020 een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure gepubliceerd voor een raamovereenkomst voor het onderhoud aan bouwkundige elementen en het uitvoeren van bouwkundige projecten. Bertens Bouw heeft een aanmelding ingediend. Stichting Albeda sluit Bertens uit omdat de referenties niet voldoen aan de geschiktheidseisen in de selectieleidraad. De rechter vindt dat Bertens terecht is uitgesloten.

Opmerkelijk is de volgende passage: “Bij de beantwoording van de vraag in hoeverre een referentiewerk beantwoordt aan de door de aanbestedende dienst gestelde selectiecriteria, komt aan de voorzieningenrechter slechts een beperkte toetsingsvrijheid toe. De voorzieningenrechter kan bijvoorbeeld niet beoordelen of een aanmelding/inschrijving op een bepaald onderdeel de score “goed” dan wel “zeer goed” toekomt of het aantal behaalde punten voor een bepaald onderdeel vaststellen.” Ik dacht altijd dat een referentie voldeed of niet voldeed (geschiktheidseis). Het geven van punten voor een referentie/kerncompetentie lijkt mij in strijd met de Gids Proportionaliteit.

Trefwoorden: referentie, kerncompetentie,

Branche: Bouw

Geen gerede twijfel

EJEA21-056

ECLI:NL:RBDHA:2021:3457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak01-04-2021

Datum publicatie12-04-2021

ZaaknummerC/09/606281 KG ZA 21-70

Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is in 2020 de openbare Europese aanbestedingsprocedure “Gerechtsdeurwaardersdiensten 2020” gestart. De opdracht is opgedeeld in 22 percelen. Het aantal per perceel te sluiten overeenkomsten varieert van 3 tot 13.

LAVG heeft tijdig een inschrijving ingediend en daarbij ingeschreven op de percelen 7, 10, 16, 18 en 19. Op 16 december 2020 is door het CJIB aan LAVG meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een contract op één of meerdere van de percelen waarop zij heeft ingeschreven

LAVG vordert het CJIB te gebieden de percelen 7, 10, 16, 18 en 19 van de aanbesteding binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis in te trekken en die percelen opnieuw aan te besteden, voor zover het CJB de opdracht nog wenst te gunnen.

Het oordeel van de rechter:

“De voorzieningenrechter overweegt dat de aanbestedende dienst bij de beoordeling van de inschrijvingen in beginsel moet uitgaan van de juistheid van (verklaringen in) de inschrijvingen. Is er daarover (of behoort er daarover) bij de aanbestedende dienst gerede twijfel (te zijn), dan is de aanbestedende dienst gehouden nader onderzoek te verrichten. Het is dus niet zo, zoals LAVG met haar stellingen lijkt te veronderstellen, dat het CJIB moet ‘bewijzen’ (moet onderbouwen) dat Syncasso c.s. en GGN c.s. zullen handelen overeenkomstig hun verklaringen en in het verlengde daarvan overigens ook niet dat de vorige overeenkomst, gesloten op basis van de aanbesteding 2016, door Syncasso c.s. en GGN c.s. (op dit punt) geheel correct is uitgevoerd.”

“Het CJIB stelt dat er geen sprake is van gerede twijfel, zeker niet indien acht wordt geslagen op de reacties/verklaringen die Syncasso c.s. en GGN c.s. desgevraagd hebben gegeven op hetgeen door LAVG in de dagvaarding is vermeld. Van een nadere onderzoeksverplichting kan volgens het CJIB dan ook geen sprake zijn. De voorzieningenrechter volgt het CJIB daarin.”

“Bij de verplichting om de opdracht zelf uit te voeren gaat het namelijk, anders dan LAVG lijkt te veronderstellen, om de uitvoering van de (kern)werkzaamheden van de opdracht, in dit geval dus de werkzaamheden die de tenuitvoerlegging van de door het CJIB ter inning aangeboden executoriale titels betreffen, waarbij er ook bepaalde contacten met debiteuren moeten plaatsvinden. Het relaas van LAVG op dit punt geeft geen houvast voor de veronderstelling dat door Syncasso c.s. en GGN c.s. niet aan de hiervoor genoemde verplichting wordt voldaan. De verschillende vennootschappen zijn zelfstandige entiteiten met een eigen naam, gevestigd op verschillende adressen, die ieder eigen gerechtsdeurwaarders en medewerkers in dienst hebben, zo is onweersproken gesteld. De dossiernummers van zaken corresponderen met een specifieke vennootschap en de verrichtingen worden in de dossiers geadministreerd op naam van een deurwaarder, die – als gezegd – aan een specifieke entiteit van de Syncasso- c.q. de GGN-groep verbonden is. Syncasso c.s. en GGN c.s. hebben verklaard dat zij met die infrastructuur de opdracht zelfstandig kunnen en ook zullen gaan uitvoeren conform hun inschrijvingen. De omstandigheid dat mogelijk op het adres van een vennootschap ook de moedervennootschap gevestigd is, doet daar niet aan af.”

“Indien een onderneming bepaalde diensten op het gebied van bedrijfsvoering aan derden uitbesteed/bij derden betrekt wil dat nog niet zeggen dat die onderneming daarmee een opdracht niet meer zelfstandig kan uitvoeren. Dat geldt onder meer voor het eventuele gebruik door verschillende vennootschappen van gemeenschappelijke infrastructurele voorzieningen of communicatiekanalen. Dat betekent nog niet dat de (kern)werkzaamheden van de opdracht niet meer zelf(standig) kunnen of zullen worden uitgevoerd. Na het opgeven van een dossiernummer (bij voorbeeld in een voor verschillende groepsvennootschappen gemeenschappelijk gebruikte portal) kan er immers een doorgeleiding naar de juiste vennootschap plaatsvinden, die vervolgens de werkzaamheden verricht. De verklaring van Syncasso c.s. en GGN c.s. houdt in dat dit het geval is.”

“Het merendeel van de stellingen van LAVG heeft betrekking op het voorgaande, onder meer voor zover het de gemeenschappelijke website betreft en het gebruik van hetzelfde briefpapier, centrale telefoonnummers, dezelfde derdenrekening en één aansluitcode in het beslagregister. Uit dit alles kan niet worden afgeleid dat de werkzaamheden van de opdracht niet door de contracterende entiteit zelf zullen worden uitgevoerd. In het midden kan blijven of de deels betwiste stellingen van LAVG daarover (geheel) juist zijn.”

Noot redactie VdLC: Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is in 2020 de openbare Europese aanbestedingsprocedure “Gerechtsdeurwaardersdiensten 2020” gestart. LAVG stelt dat Syncasso c.s. en GGN c.s. zelfstandig hebben ingeschreven, maar dat zij de opdrachten echter niet zelfstandig uitvoeren, maar gebruik maken van elkaars diensten. De verschillende vennootschappen zijn volgens de rechter echter zelfstandige entiteiten met een eigen naam, gevestigd op verschillende adressen, die ieder eigen gerechtsdeurwaarders en medewerkers in dienst hebben. De omstandigheid dat mogelijk op het adres van een vennootschap ook de moedervennootschap gevestigd is, doet daar niet aan af.

De rechter vindt dus dat er geen sprake is van gerede twijfel. Persoonlijk vind ik dat LAVG best wel wat feiten aanvoert die hout snijden: de gemeenschappelijke website, het gebruik van hetzelfde briefpapier, centrale telefoonnummers, dezelfde derdenrekening en één aansluitcode in het beslagregister. De rechter zegt dat uit dit alles kan niet worden afgeleid dat de werkzaamheden van de opdracht niet door de contracterende entiteit zelf zullen worden uitgevoerd.

Trefwoorden Grossmann, gerede twijfel

Branche duerwaardersdiensten

Geen verandering kring van gegadigden door wijziging

EJEA 21-055

ECLI:NL:RBDHA:2021:2746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak18-03-2021

Datum publicatie06-04-2021

ZaaknummerC/09/605493 KG ZA 21-13

De Staat heeft een openbare Europese aanbesteding georganiseerd voor “IV-gerichte trainingen” ten behoeve van 86 deelnemers organisaties (ministeries, onderdelen van ministeries en agentschappen). De aanbesteding bestaat uit in totaal 36 percelen die verdeeld zijn over 20 verschillende aandachtsgebieden.

Een aantal vragen die gesteld zijn:

“Hoe gaat u voor, tijdens en na de Training ervoor zorgen dat het leerrendement zo hoog mogelijk is?

Geef hierbij aan wat u hierbij ook van de Deelnemende organisaties en Deelnemers zelf verwacht.

Wij zien dit graag terug in de vorm van een plan van aanpak zoals u een Training en bijbehorende begeleiding vormgeeft. Hierin vermeldt u hoe u interactieve en activerende werkvormen uitkiest en aanbiedt tijdens de Training. Deze werkvormen passen bij de leerdoelen. Ook vermeldt u hier hoe u toetst of de gestelde leerdoelen behaald zijn.

Verder vinden de Deelnemende organisaties een goede begeleiding erg belangrijk en dit staat dan ook hoog in het vaandel, zowel tijdens als na afloop van de Training. Wij zien daarom ook graag terug hoe en/of welke begeleiding u na afloop van een Training biedt.

Zoals in de specificatie van de Opdracht is omschreven is het voor de Deelnemende organisaties belangrijk dat de trainers didactisch vaardig zijn en dat gewerkt wordt met geaccrediteerde Trainingsorganisaties. Wij zien dan ook graag terug op welke wijze u waarborgt dat trainers didactische kwaliteiten en de juiste accreditatie hebben die voor de Deelnemer leidt tot het meest marktconforme certificaat.

Tot slot is persoonlijke begeleiding belangrijk en zullen er ook Deelnemers zijn met een kennisachterstand, examenvrees of een leerprobleem. Hoe gaat u hiermee om? Welke alternatieven biedt u deze Deelnemers?”

Zowel Quint als Computrain hebben tijdig ingeschreven op de percelen 1 en 2. Quint heeft voor beide percelen op 10 december 2020 een gunningsbericht ontvangen. Daarin staat onder meer vermeld dat de inschrijving van Quint met een gunningsscore van 1,308 op de vierde (4e) plaats is geëindigd.

Quint vordert de Staat te gebieden de gunningsbesluiten inzake de percelen 1 en 2 van de aanbesteding binnen één week na dagtekening van dit vonnis in te trekken.

Het oordeel van de rechter:

Wijziging (sub)gunningscriteria, rectificatie aankondiging

“De door Quint in de dagvaarding als eerste genoemde gronden, te weten dat de Staat de gunningscriteria en de subgunningscriteria tussentijds wezenlijk heeft gewijzigd, rechtvaardigen volgens Quint een heraanbesteding, omdat dit volgens haar niet is toegestaan. Daarbij ziet Quint er echter aan voorbij dat de Staat de wijzigingen tijdig en passend heeft aangekondigd via de in artikel 2.67 Aw neergelegde methodiek van het rectificeren van een eerder gedane aankondiging. De Staat heeft daarbij opnieuw (minstens) de aanbestedingstermijnen gehanteerd. Dit is de aangewezen manier voor het rectificeren van wijzigingen zoals hier aan de orde, zodat de aanbesteding niet volledig hoeft te worden teruggetrokken en opnieuw gepubliceerd. De Staat heeft hiervan ook melding gemaakt in de Nota’s van Inlichtingen, zodat aangenomen mag worden dat Quint (die hierover niets in de dagvaarding heeft vermeld) hiervan op de hoogte was.”

“Anders dan Quint stelt is het transparantiebeginsel hier dan ook niet geschonden. De partijen die de aanbesteding niet meer volgden of nooit hebben gevolgd zijn immers bij raadpleging van het aankondigingenplatform geïnformeerd over de gerectificeerde aanbestedingsprocedure, zodat zij een eventuele beslissing om niet deel te nemen aan de procedure konden herzien. Overigens is ook niet aannemelijk dat door de wijzigingen waar het hier over gaat de kring van gegadigden is gewijzigd. Quint heeft dat ook niet nader onderbouwd. Deze door Quint aangevoerde gronden kunnen dan ook niet leiden tot toewijzing van een van de vorderingen.”

Over Grossmann

De Staat heeft ten aanzien van dit laatste standpunt als verweer gevoerd dat niet helder is geworden waarom de gestelde onduidelijkheid over de beoordelingssystematiek pas bij de motivering inzichtelijk zou zijn geworden. De voorzieningenrechter volgt de Staat daarin. Quint stelt ter toelichting dat de wensen niet één-op-één overeenkomen met de genoemde beoordelingsaspecten en dat haar een raadsel is of inschrijvers zijn beoordeeld op de wensen, de beoordelingsaspecten, beide of een deel van beide, en welk beoordelingskader hierbij is gehanteerd. Zij was er ten tijde van de inschrijving echter al mee bekend dat – en op welke wijze – de wensen in het BD nader zijn omschreven, dat daarnaast in het BD de aspecten staan vermeld waarop de inschrijver bij de verschillende wensen wordt beoordeeld en welk beoordelingskader wordt gehanteerd.

Meerdere beoordelingsteams

Het laten beoordelen van inschrijvingen op één perceel door meerdere beoordelingsteams kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder omstandigheden strijd opleveren met de aanbestedingsrechtelijke beginselen. Quint heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daar in dit geval sprake van is. De voorzieningenrechter heeft hierbij acht geslagen op de gemotiveerde stelling van de Staat dat het bij deze aanbesteding, gezien de omvang daarvan, praktisch ondoenlijk was om alle inschrijvingen door hetzelfde beoordelingsteam te laten beoordelen en dat er daarom meerdere teams zijn ingezet.

De vorderingen worden afgewezen.

Noot redactie VdLC: De Staat heeft een openbare Europese aanbesteding georganiseerd voor trainingen ten behoeve van 86 deelnemende organisaties (ministeries, onderdelen van ministeries en agentschappen). De aanbesteding bestaat uit in totaal 36 percelen die verdeeld zijn over 20 verschillende aandachtsgebieden. De rechtszaak gaat o.a. over een tussentijdse wijziging van de (sub) gunningscriteria en het feit dat er door meerdere beoordelingsteams beoordeeld werd. De rechter wijst de vorderingen af. Over de tussentijdse wijziging zegt de rechter: “De partijen die de aanbesteding niet meer volgden of nooit hebben gevolgd zijn immers bij raadpleging van het aankondigingenplatform geïnformeerd over de gerectificeerde aanbestedingsprocedure, zodat zij een eventuele beslissing om niet deel te nemen aan de procedure konden herzien. Overigens is ook niet aannemelijk dat door de wijzigingen waar het hier over gaat de kring van gegadigden is gewijzigd. Quint heeft dat ook niet nader onderbouwd.”

Hier moest ik erg om lachen: “Zoals in de specificatie van de Opdracht is omschreven is het voor de Deelnemende organisaties belangrijk dat de trainers didactisch vaardig zijn en dat gewerkt wordt met geaccrediteerde Trainingsorganisaties. Wij zien dan ook graag terug op welke wijze u waarborgt dat trainers didactische kwaliteiten en de juiste accreditatie hebben die voor de Deelnemer leidt tot het meest marktconforme certificaat.” Tja, hoe kun je waarborgen dat iemand didactische kwaliteiten heeft? (“onze trainers zijn zorgvuldig geselecteerd op gevoel voor humor”)

Trefwoorden: wijziging gunningscriteria, Grossmann, beoordelingscommissie

Branche Training en opleiding

Optimale klanttevredenheid en 100% zero emissie?

EJEA 21-054

ECLI:NL:RBDHA:2021:2717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak26-02-2021

Datum publicatie06-04-2021

ZaaknummerC/09/603508 / KG ZA 20-1153

MRDH (Metropoolregio Rotterdam Den Haag) heeft als aanbestedende dienst een Europese aanbesteding uitgeschreven voor Regiotaxi Haaglanden. Regiotaxi Haaglanden is het Collectief Vraagafhankelijk Vervoerssysteem van de gemeenten Delft, Midden Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar, Westland en Den Haag.

Reizigers worden thuis opgehaald en naar de gewenste plaats van bestemming gebracht. Tijdens de rit kunnen ook andere reizigers worden opgehaald en weggebracht. De regiotaxi is geschikt voor reizigers met een rolstoel, rollator of scootmobiel. De Opdracht heeft een looptijd van zeven jaar, met een optie tot verlenging. MRDH is tijdens de aanbestedingsprocedure begeleid door een externe adviseur, Trafficon.

Bij brief van 11 november 2020 heeft Trafficon RMC bericht dat de aanbestedende dienst voornemens is de opdracht te gunnen aan Noot.

Trevvel heeft op 23 oktober 2020 een kort geding aanhangig gemaakt tegen de MRDH en de deelnemende gemeenten, onder andere omdat zij het niet eens was met de methodiek van de aanbestedingsprocedure. Bij vonnis van 31 december 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:14075) heeft deze voorzieningenrechter de vorderingen van Trevvel afgewezen. Trevvel heeft tegen dit vonnis ‘turbospoedappel’ ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Dit turbospoedappel is op 4 februari 2021 ter zitting van het gerechtshof behandeld. Bij arrest van 16 februari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:220) heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Daarbij heeft het gerechtshof wel – anders dan de voorzieningenrechter in het vonnis van 31 december 2020 – het beroep van MRDH en de deelnemende gemeenten en Noot op rechtsverwerking verworpen.

RMC vordert MRDH te verbieden de opdracht (definitief) te gunnen aan Noot Touringcar of enige andere inschrijver.

Het oordeel van de rechter:

“Ten aanzien van de bezwaren die RMC heeft tegen de gehanteerde methodiek in de aanbestedingsprocedure stellen MRDH en Noot terecht met een beroep op het Grossman-arrest dat RMC haar rechten heeft verwerkt om daarover te klagen. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.”

“Gesteld noch gebleken is dat RMC in het kader van de inlichtingenrondes vragen heeft gesteld. RMC heeft 17 september 2020 verzocht aan de Aanbestedingsprocedure deel te mogen nemen. Daarbij heeft zij een ondertekende verklaring van inschrijving gevoegd, waarin zij heeft verklaard dat zij instemt met en voldoet aan (i) de voorwaarden van de Aanbestedingsprocedure, zoals beschreven in de Aanbestedingsleidraad, waaronder het Programma van Eisen en (ii) de in de Nota’s van Inlichtingen gegeven antwoorden. Hierbij heeft RMC geen enkel voorbehoud gemaakt. Vervolgens heeft RMC wederom zonder het maken van enig voorbehoud op 6 oktober 2020 haar eerste inschrijving en op 26 oktober 2020 haar definitieve inschrijving ingediend. RMC heeft voor het eerst nadat de voorlopige gunningsbeslissing is genomen, bij dagvaarding, haar bezwaren tegen de methodiek van de aanbesteding expliciet naar voren gebracht. Dat is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen te laat.”

“Dit wordt niet anders doordat RMC in de onderhandelingsfase aan de orde heeft gesteld dat de beoordelingssystematiek van de gunningscriteria volgens haar (veel) ruimte biedt voor manipulatief inschrijvingsgedrag, waardoor inschrijvingen irreëel kunnen zijn en/of niet langer vergelijkbaar kunnen zijn. Die onderhandelingen vonden immers plaats na het verzoek om deelname aan de Aanbestedingsprocedure (met daarbij gevoegd de ondertekende verklaring van inschrijving) en na het zonder enig voorbehoud indienen van de eerste inschrijving. Gezien het uitgangspunt dat een inschrijver zijn bezwaren in een zo vroeg mogelijk stadium naar voren brengt en gelet op het bepaalde in paragraaf 2.2.3 en paragraaf 2.8 van de Aanbestedingsleidraad, was derhalve ook het voor het eerst bij de onderhandelingen naar voren brengen van een bezwaar te laat. RMC heeft nog aangevoerd dat zij onder meer naar aanleiding van de voorafgaand aan de aanbestedingsprocedure uitgevoerde marktconsultatie ervan overtuigd was – en er op vertrouwde – dat de focus van MRDH op kwaliteit lag, dat dit bevestigd werd in de onderhandelingsgesprekken en dat zij pas bij kennisneming van de voorlopige gunningsbeslissing haar vertrouwen in MRDH verloor. Ook dit baat haar niet. De aanbestedingsstukken zijn duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. MRDH (moet zijn: RMC) had – als behoorlijk geïnformeerd en normaal oplettend inschrijver kunnen weten hoe MRDH de inschrijvingen zou beoordelen (waarbij overigens inderdaad, zoals uit het navolgende zal blijken, de focus op kwaliteit heeft gelegen) en had dus voldoende gelegenheid haar bezwaren tijdig naar voren te brengen.”

“Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter nog op dat onderhavige situatie niet te vergelijken is met de overwegingen in het arrest van het gerechtshof over het beroep van MRDH en Noot in die zaak op rechtsverwerking. Wezenlijk verschil met de situatie van Trevvel en die van RMC is dat Trevvel wel degelijk al voorafgaand aan inschrijving haar bezwaren kenbaar had gemaakt – door het stellen van een vraag in de inlichtingenronde – en er op geen enkel moment blijk van had gegeven dat zij die bezwaren had laten varen.”

De vorderingen worden afgewezen.

Noot redactie VdLC: MRDH (Metropoolregio Rotterdam Den Haag) heeft als aanbestedende dienst een Europese aanbesteding uitgeschreven voor Regiotaxi Haaglanden. RMC heeft bezwaren tegen de aanbestedingsprocedure maar is volgens de rechter te laat met zijn klachten (Grossmann).

Inhoudelijk handelt de zaak o.a. over het Plan Klantbeleving. RMC stelt grote twijfels te hebben bij de haalbaarheid van de klanttevredenheidspercentages waarmee Noot en CTS hebben ingeschreven. RMC verwijst naar de Aanbestedingsleidraad, waar staat vermeld dat van de huidige klanten 10,3% het systeem een 6 of lager geeft (percentage A) en 67,7% het systeem een 8 of hoger geeft (percentage B). RMC stelt dat CTS momenteel de zittende vervoerder van Regiotaxi is, en dat het wel erg onwaarschijnlijk is dat CTS het A-percentage kan verlagen van 10,3% naar 0,5% en het B-percentage kan verhogen van 67,4% naar 98%.

De rechter zegt echter: “Ook die vergelijking leidt nergens toe, nu door RMC niet aannemelijk is gemaakt dat de voorwaarden van die opdracht (bijvoorbeeld ten aanzien van het continu KTO en van het in één perceel aanbesteden van zowel het vervoer als de callcentertaken) vergelijkbaar zijn met de opdracht die nu wordt aanbesteed.”

“Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat RMC niet aannemelijk heeft gemaakt dat Noot en CTS op het aspect klanttevredenheid irreëel hebben ingeschreven en dat er ook geen aanleiding was voor MRDH om de inschrijvingen van Noot en CTS op dit aspect verder te controleren dan zij al gedaan heeft.”

De discussie over duurzaamheid is zo mogelijk nog absurder:

RMC verwijst naar het verslag van de marktconsultatie die is uitgevoerd voorafgaand aan onderhavige aanbesteding. Daarin staat het volgende vermeld: “Belangrijk wordt gevonden om realistische eisen te stellen ten aanzien van duurzaamheid. Momenteel is 100% zero emissie bijna onmogelijk. De actieradius van met name busjes speelt hierbij parten. Rolstoelbusjes met bruikbare actieradius zijn nauwelijks beschikbaar. De technologie zal de komend jaren echter verbeteren waardoor zero emissie per 2025 zeker haalbaar zou moeten zijn. Een enkele partij, die veel ervaring heeft met zero emission voertuigen is daar echter sceptisch over.”

Maar wat zegt de rechter: “Met MRDH is de voorzieningenrechter van oordeel dat RMC niet uitsluitend met een verwijzing naar de marktconsultatie aannemelijk kan maken dat de inschrijvingen van Noot en CTS niet reëel zijn. Uit die algemene opmerkingen in een marktconsultatie dat 100% zero emissie bijna onmogelijk is, kan niet worden afgeleid dat inschrijvingen met (nagenoeg) 100% zero emissie irreëel zijn. Zoals MRDH terecht stelt, is dat afhankelijk van de specifieke bedrijfsvoering en het plan van aanpak van een inschrijver.”

Pffff.

Trefwoorden: Grossmann, irreële inschrijving, duurzaamheid, klanttevredenheid, motivering

Branche personenvervoer

Door in te schrijven conformeer je je aan de eisen

EJEA 21-052

ECLI:NL:RBDHA:2021:3052

Instantie: Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak: 23-03-2021

Datum publicatie: 30-03-2021

Zaaknummer: C/09/605829 / KG ZA 21/32

Op 22 november 2018 heeft VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) een Europese openbare aanbesteding uitgeschreven voor de opdracht ‘GT Connect’. Met de aanbestedingsprocedure werd beoogd een communicatieplatform te verwerven, inclusief daaraan gerelateerde dienstverlening.

Atos heeft een inschrijving ingediend en heeft de economisch meest voordelige inschrijving gedaan, zodat de opdracht op 22 maart 2019 aan haar is gegund.

Bij brief van 22 december 2020 heeft VNG de Raamovereenkomst en de Nadere Overeenkomsten ontbonden op grond van artikel 39 lid 1 en artikel 39 lid 6 van de Raamovereenkomst.

Tussen partijen is in geschil of VNG de onboarding en migratie van GT Connect aanvankelijk terecht heeft opgeschort en of zij uiteindelijk op goede gronden tot ontbinding van de Raamovereenkomst en de Nadere Overeenkomsten is overgegaan. Atos betwist dat dit het geval is.

Oordeel van de rechter

“Atos heeft betoogd dat uit de PoD blijkt dat Atos een werkend platform heeft opgeleverd. Dat er vervolgens vertraging in de uitvoering van het project is ontstaan, is volgens Atos mede het gevolg van de veelzijdigheid en de complexiteit van de door Atos aangeboden technische oplossing en van de wijze waarop VNG de aanbesteding van het project GT Connect heeft ingestoken.”

“Volgens VNG c.s. heeft Atos voorafgaand aan haar inschrijving een beperkt aantal vragen gesteld over de functionele eisen en heeft zij na de beantwoording daarvan in de Nota’s van Inlichtingen geen aanleiding gezien om nadere vragen aan VNG te stellen of om bezwaar te maken tegen de door VNG gekozen systematiek. VNG c.s. hebben terecht aangevoerd dat dat, als Atos daadwerkelijk bezwaren zou hebben gehad tegen (de systematiek van het stellen van) de functionele eisen, wel op haar weg had gelegen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Atos eventuele uitvoeringsproblemen die zij stelt te hebben ondervonden als gevolg van de keuze van VNG om functionele eisen te stellen aan het op te leveren platform, nu niet meer aan VNG c.s. kan tegenwerpen. Door haar inschrijving heeft Atos zich immers geconformeerd aan deze eisen, zodat zij daaraan onverkort moet voldoen.”

“Met betrekking tot de overige door Atos genoemde omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat VNG c.s. terecht hebben aangevoerd dat voor zover Atos van mening was dat zij haar werkzaamheden niet (tijdig) kon uitvoeren als gevolg van een gebrek aan medewerking aan de zijde van VNG c.s., zij daarvoor de Rode Vlag-procedure had moeten volgen en gesteld noch gebleken is dat Atos dat met betrekking tot de in 4.6. genoemde omstandigheden heeft gedaan. Daar komt bij dat VNG c.s. voldoende hebben onderbouwd dat planningsafspraken met of aanvullende eisen van Deelnemers niet een vertraging van de gehele onboarding en migratie rechtvaardigen, aangezien Atos haar werkzaamheden in die situatie bij andere Deelnemers had kunnen voortzetten. Gelet op het voorgaande heeft Atos haar stelling dat sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van VNG c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt.”

Daarmee wijst de voorzieningsrechter de vorderingen af.

Branche: ICT

Trefwoorden: ontbinden raamovereenkomst, contractvoorwaarden

noot redactie VDLC:

VNG heeft de opdracht ‘GT Connect’ aanbesteed en uiteindelijk gegund aan Atos. De Raamovereenkomst en de Nadere Overeenkomsten zijn gedurende het traject door VNG ontbonden. Tussen partijen is in geschil of VNG de onboarding en migratie van GT Connect terecht heeft opgeschort en of zij op goede gronden tot ontbinding is overgegaan. In deze zaak heeft Atos volgens de rechter haar stellingen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ook stelt de rechter dat Atos haar bezwaren over de functionele eisen in de aanbestedingsprocedure al kenbaar had moeten maken.

Terugveren rioolbuizen over 60 jaar (!?) niet aangetoond

EJEA 21-051

ECLI:NL:RBROT:2021:2207

Instantie: Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak: 09-03-2021

Datum publicatie: 29-03-2021

Zaaknummer: C/10/611197 / KG ZA 21-17

In het najaar van 2020 heeft de Gemeente Rotterdam de aankondiging gedaan voor de Europese openbare aanbestedingsprocedure voor de opdracht ‘De levering van circulaire kunststof riolering tegen de laagste milieukosten aan Rotterdam’. De Opdracht is verdeeld in zeven percelen. Voor de Opdracht hebben zich drie partijen ingeschreven, waaronder Joosten (de zittende leverancier) en Wavin.

Bij brief van 21 december 2020 heeft de Gemeente aan de inschrijvers meegedeeld dat zij voornemens is Percelen 1, 2 en 4 te gunnen aan Wavin, waarbij Joosten als tweede is geëindigd, en Perceel 3 aan zowel Wavin als Joosten.

De brief bevat per perceel een scorematrix en per subgunningscriterium een korte toelichting. Op 4 en 8 januari 2021 heeft Joosten de Gemeente om nadere toelichting verzocht. De Gemeente heeft deze brieven onbeantwoord gelaten.

Tussen de partijen is in geschil of de Gemeente de Opdracht voor de Percelen 1 tot en met 4 alsnog aan Joosten moet gunnen, en daarnaast of herbeoordeling dan wel heraanbesteding moet plaatsvinden. Hiertoe is in eerste plaats van belang of Wavin kan voldoen aan de gestelde eisen (voor perceel 4) en of de inschrijving van Joosten op de juiste wijze is beoordeeld.

Oordeel van de rechter

“Uit de inschrijving van Wavin mag worden afgeleid dat zij in staat is om op afroep de voor perceel gevraagde Komo-gecertificeerde gesleufde en geribbelde buizen met een diameter van 160 mm te leveren voor perceel 4. Joosten heeft evenwel gesteld dat zij haar vaste leverancier, Pipelife Nederland B.V. (hierna: Pipelife), onderzoek heeft laten doen en dat daaruit zou volgen dat Wavin niet over dergelijke buizen kán beschikken.”
“Daar komt bij dat Wavin heeft verklaard wel over de buizen te beschikken en dat zij ook bezig is met een eigen certificering. Dit betekent – nog daargelaten dat de aanbesteding niet eist dat Wavin voorafgaand aan de uitvoering van de Opdracht over voldoende drainagebuizen beschikt – dat de niet nader onderbouwde vermoedens van Joosten hiermee voldoende zijn weerlegd en de Gemeente ook niet gehouden is om nader onderzoek te doen.”

“Met betrekking tot perceel 1 heeft Joosten gesteld dat zij voor de circulariteitsindex heeft ingeschreven met 53,08%, waardoor haar puntenscore zou moeten uitkomen op 9,34 in plaats van op de toegekende 9,29. Hiertegenover heeft de Gemeente aangevoerd dat zij na controle van de inschrijving van Joosten heeft vastgesteld dat dat Joosten op betreffende onderdeel 53,00 heeft ingevuld, zodat toegekende score juist is. De Gemeente heeft hierbij het betreffende deel van de inschrijving van Joosten in het geding gebracht. Hoewel dat vervolgens wel op haar weg lag, heeft Joosten niet aannemelijk gemaakt dat de voor dit onderdeel toegekende score desondanks onjuist is.”

“Joosten heeft gesteld dat zij voor subgunningscriterium 3 (de circulariteitsindex) te laag is beoordeeld, omdat zij volgens haar in haar Plan van Aanpak wel overtuigend heeft onderbouwd dat haar producten een tweede levenscyclus hebben. Dit zou betekent dat zij in plaats van de beoordeling LI=1 de beoordeling LI=2 had moeten ontvangen (zie 2.6).”

“Hoewel dat wel op haar weg lag, heeft Joosten niet aannemelijk gemaakt dat uit de producteigenschappen volgt dat de buizen en ringen ook na 60 jaar nog aan de eisen voldoen. In dit verband hebben de Gemeente en Wavin onweersproken gesteld dat niet alleen de omvang van de vervorming, maar ook de duur ervan van belang is. Voorts heeft de Gemeente erop gewezen dat rubber ringen hun flexibiliteit ook kunnen verliezen door bijvoorbeeld uitdroging. Joosten heeft de levensduur in ieder geval niet onderbouwd door het uitvoeren van een versnelde degradatietest of door een analyse van de levensduur verwachting op basis van een extrapolatie van een stuk oud materiaal. Zij heeft in haar Plan van Aanpak enkel gesteld dát de optredende vervorming na 60 jaar ruimschoots binnen de norm blijft en dat de opgetreden vervorming terugveert. Zij heeft dit niet onderbouwd.”

“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Joosten de door de Gemeente gesignaleerde minpunten van haar Plan van Aanpak onvoldoende kunnen weerleggen. Daarmee kan de motivering van de Gemeente de beoordeling “niet-overtuigend” dragen. Procedurele en/of feitelijke onjuistheden zijn niet aannemelijk geworden. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden voor ingrijpen in de gegeven beoordeling.”

“De door Joosten gestelde (en door de Gemeente betwiste) gebreken in de motivering van de gunningsbeslissing kunnen niet leiden tot toewijzing van de vorderingen van Joosten. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de gegeven motivering mogelijk aan de summiere kant was, maar dat deze voldoende inzicht geeft in relevante redenen op grond waarvan de Gemeente tot haar beslissing is gekomen. De motivering geeft immers inzicht in de score van de afgewezen inschrijving ten opzichte van de winnende inschrijving en inzicht in de sterke en zwakke punten van de inschrijvers.”

“De slotsom is dat de vorderingen van Joosten worden afgewezen.”

Noot redactie VDLC:

De Gemeente Rotterdam heeft een opdracht voor de levering van circulaire kunststof riolering aanbesteed. Inschrijver Joosten maakt bezwaar tegen de gunningsbeslissing, onder meer vanwege gebreken in de motivering van de gunningsbeslissing. De rechter wijst de vorderingen van Joosten af: “Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de gegeven motivering mogelijk aan de summiere kant was, maar dat deze voldoende inzicht geeft in relevante redenen op grond waarvan de Gemeente tot haar beslissing is gekomen.”

Opmerkelijk is wel het volgende: Joosten heeft gesteld dat zij te laag is beoordeeld, omdat zij volgens haar in haar Plan van Aanpak wel overtuigend heeft onderbouwd dat haar producten een tweede levenscyclus hebben. Maar de rechter zegt: “Volgens de beoordeling heeft Joosten onvoldoende aangetoond hoe de plastische vervorming van de buizen na 60 jaar (!?) wordt opgevangen en hoe een lekvrije verbinding gegarandeerd wordt. Daarnaast zou Joosten het terugveren van de buizen na 60 jaar niet hebben onderbouwd, net zo min als de elasticiteit van het rubber. Tot slot heeft Joosten volgens de beoordeling geen overtuigende methode beschreven voor het proces van herleggen.”

Duurzaamheidscriteria in een aanbesteding opnemen is prima, maar punten geven voor de elasticiteit van het rubber over zestig jaar?

Branche: Bouw
Trefwoorden: Certificering, Gunningsbeslissing, beoordeling, motivering,